Impact story
Rem op Q-koorts en Lyme
Bij infectieziekten als Q-koorts en de ziekte van Lyme zijn dieren de bron van besmetting. Hoe we beter kunnen inspelen op deze zoönosen, onderzoeken Wageningse onderzoekers. Bij het opstellen van interventie-analyses keken ze zowel naar biologische factoren als naar menselijk gedrag. Ook klimaatverandering blijkt een rol te spelen.
Hoe kan een zoönose ineens zo sterk opkomen?
In 2008 en 2009 woedde er een hevige epidemie van Q-koorts in Nederland. Deze infectieziekte geldt al langer als risico tijdens de lammerperiode van melkgeiten en melkschapen. Doorgaans werden jaarlijks zo’n vijftien mensen besmet, met name geitenhouders en hun familieleden. Nu trof de ziekte ineens honderden mensen: 95 patiënten overleden aan de Q-koorts en vele andere werden chronisch ziek.
Hoe kan een zoönose ineens zo sterk opkomen? En als je dat kunt vaststellen, kun je ze dan ook voorspellen en beïnvloeden? Dat zijn de onderzoeksvragen die viroloog Wim van der Poel van Wageningen University & Research (WUR) stelde. Alle bijkomende factoren werden daarbij in kaart gebracht, vertelt de onderzoeker. Ook de factoren waaraan je als veterinair onderzoeker in eerste instantie niet zo gauw denkt. Zo bleken ook weersfactoren van invloed te zijn op de Q-koortsepidemie van 2008-2009. Die speelde zich af in een droge periode, waarbij de ziekmakende bacteriën goed kon overleven en zich gemakkelijk met stof door de lucht konden verspreiden.
Sociale factoren
WUR bracht in kaart op welke punten kan worden ingegrepen om epidemieën in de toekomst te voorkomen. Dat deden ze niet alleen voor Q-koorts, maar ook voor de rabiës (hondsdolheid) en de ziekte van Lyme. Deze laatste wordt veroorzaakt door een ziekmakende bacterie en overgedragen via besmette teken. Door de klimaatverandering schuift het verspreidingsgebied van Lyme langzaam naar het noorden op. Er is geen vaccin voor Lyme. Mogelijke maatregelen kunnen variëren van het terugdringen van de teken door het aanpassen van de begroeiing van natuurgebieden tot het vaker controleren van bezoekers of honden of het afsluiten van natuurgebieden voor publiek.
Volgens Van der Poel kan met vrij simpele middelen – zoals publieksvoorlichting – het aantal infecties al flink kan verminderen. Het publiek is zich steeds beter bewust van de kans op zoönosen, wat echter niet altijd wil zeggen dat ze ook passende maatregelen worden genomen door bijvoorbeeld lange mouwen en een lange broek te dragen. Toch ziet hij een verschuiving in het acceptatievermogen. Bij nieuw opkomende ziekten zijn mensen doorgaans eerder bereid om de adviezen op te volgen dan bij ziekten die al langer bestaan. Dat komt door sociale factoren waarmee ook rekening mee gehouden moeten worden.
De onderzoekers maakten een kosten-batenanalyse van denkbare maatregelen, waarbij ook de ‘ziektelast’, zoals het risico om levenslang invalide te worden, wordt meegewogen. Er zijn ook bestrijdingsmiddelen tegen Lyme in ontwikkeling en daarvan wordt eveneens onderzocht wat die kosten en hoe effectief ze zijn. Het ministerie van LNV maakt inmiddels gebruik van deze analyses. Zo zijn professionele geitenhouders tegenwoordig verplicht om hun geiten te vaccineren.
Inmiddels staat een nieuw onderzoek in de startblokken, om nog beter te kunnen voorspellen welke nieuwe ziekteverwekkers in de toekomst een bedreiging kunnen gaan vormen. Daarbij betrekken de onderzoekers naast de genoemde biologische en sociaaleconomische factoren ook de microben die van nature in mens of dier aanwezig zijn. Die microben samen worden microbioom genoemd.
Volgens Van der Poel zou de microbiële samenstelling een rol kunnen spelen bij het verklaren van individuele verschillen in vatbaarheid voor infectieziekten. Het leeuwendeel van de microben die wij met ons meedragen is volstrekt onschuldig. De grote vraag is dus waarom een kleine hoeveelheid ziekteverwekkers ineens zo de overhand kan krijgen. Een nieuw en spannend onderzoeksveld. Door een beter begrip van het ontstaan van het palet van micro-organismen, kunnen we het overdragen van infectieziekten en ontstaan van antibioticaresistentie beter tegengaan.